De ontwikkeling tot badstad

Pas in de 18e eeuw, onder het economisch gunstige en relatief vreedzame bewind van de Oostenrijkers, bloeide de visserij opnieuw op.

Zie foto 1: Keizerin Maria Theresia van Oostenrijk. Dankzij de economische politiek van deze keizerin beleefde de Blankenbergse visserij in de 18ee eeuw een bloeiperiode. Bron: Kunstpatrimonium Blankenberge, KP0069.

Het aantal schepen dat de Blankenbergse vissersvloot telde, verdubbelde en met de aanleg van de Brugse steenweg in 1723 was men voor de groeiende export van vis niet langer aangewezen op de trage waterwegen. Via de gekasseide Brugse steenweg bracht een diligenceverbinding vanaf de eerste helft van de 18e eeuw de eerste toeristen naar Blankenberge. Dit cliënteel bestond voornamelijk uit Bruggelingen die naar zee kwamen om er een aangename dag te beleven. Van badtoerisme was toen nog geen sprake.
De helende zeebadcultuur, een fenomeen overgewaaid uit Engeland naar het voorbeeld van diverse kuuroorden op het vasteland, vond pas bij het begin van de 19e eeuw ingang aan de Belgische Kust. Het waren Engelsen die het badtoerisme aan de Belgische kust introduceerden. Het badtoerisme ontwikkelde zich eerst in Oostende, dat dankzij de spoorverbinding met Brussel en Keulen en de Oostende-Doverlijn voor buitenlandse, in hoofdzaak Engelse toeristen, vlot bereikbaar was. Het badtoerisme ontwikkelde zich ook in Blankenberge, weliswaar op een iets bescheidener wijze. Vanaf 1838 verschenen de eerste badcabines op het strand. Weinig later werd een houten zeedijk aangelegd die al gauw geplaveid werd. De nieuwbouwprojecten in de binnenstad (hotels, handelszaken en herbergen) stonden in het teken van het toerisme. Uit dezelfde periode dateren de eerste hotels op de zeedijk, evenals de eerste amusementsarchitectuur, waaronder het indrukwekkende Casino Kursaal in Moorse stijl van ingenieur Leon Malecot (1859).

Zie foto 2: de zeedijk omstreeks 1860. Bron: Kunstpatrimonium Blankenberge, KP0985.

De definitieve doorbraak van Blankenberge als toeristische badstad situeert zich in 1863 met de aansluiting op het spoorwegnet met het binnenland via Brugge. Vanaf dan onderging Blankenberge een heuse metamorfose. De grote toeloop van toeristen leidde tot de bouw van grotere hotels waaronder het Grand Hôtel des Bains et des Familles uit 1864.

Zie foto 3: het Grand Hôtel des Bains et des Familles uit 1864. In die tijd was het één van de meest prestigieuze en grootste hotels van de Noordzeekust. Bron: Kunstpatrimonium Blankenberge, KP0952.

Zie foto 4: een Blankenbergse strandredder of sauveteur uit 1870. Bron: Kunstpatrimonium Blankenberge, KP0570. 

Tegen het einde van de 19e eeuw was de zeedijk nagenoeg volledig volgebouwd. Architecturale blikvangers waren het imposante Casino dat in 1886 de deuren opende en uiteraard de gietijzeren Pier uit 1893-94.

Zie foto 5: de zeedijk anno 1897. Bron: Kunstpatrimonium Blankenberge, KP0008.

Zie foto 6: de gietijzeren pier uit 1893. Bron: Collectie Heemkundig Centrum De Benne.

Zie foto 7: het casinocomplex uit 1886. Bron: Kunstpatrimonium Blankenberge, KP1527.

Parallel met de toeristische ontwikkeling verbeterde men ook de infrastructuur voor de vissers. In 1871 had de Blankenbergse vissersvloot eindelijk een schuilhaven waarvan de ingang geflankeerd werd door twee houten staketsels. De aanleg van een spuikom verhinderde dat de havengeul zou dichtslibben. Ten oosten van de haveningang bouwde men een nieuwe vuurtoren en eveneens in de havenbuurt werd een vismijn opgericht. Het toerisme zorgde voor werkgelegenheid, meer welvaart en een groei van het inwonersaantal. In dit licht moeten we de bouw zien van de Rijksmiddelbareschool (1882), het Prinses Elisabethhospitaal (1900), de watertoren (1893), een Gendarmerie (1889), een nieuw postgebouw en de aanleg van een riolerings- en waterleidingsnet.

In 1885 bouwde men in het oostkwartier van Blankenberge een nieuwe kerk, gewijd aan de heilige Sint-Rochus, aangezien de Sint-Antoniuskerk de vele kerkgangers, zowel Blankenbergenaars als toeristen, niet langer kon opvangen. Rond deze door architect Joseph Hoste ontworpen kerk en elders in de binnenstad verschenen zomervilla’s met loggia’s die opgekocht werden door de meer gefortuneerde toeristen. Renteniers, kunstenaars, politici, intellectuelen, letterkundigen, hoogwaardigheidsbekleders, allemaal vonden ze vlot hun weg naar Blankenberge dat voor de beau monde een favoriete vakantiebestemming was geworden. Blankenberge kreeg ook een internationaal cliënteel over de vloer, waarbij vooral Fransen en Duitsers de kroon spanden. Grootgrondbezitters zoals de Limburg Stirum, Descamps en Van Mons profiteerden ervan om hun gronden te verkopen en te verkavelen met het oog op de aanleg van nieuwe wijken en straten, waardoor de stad zich zowel in oostelijke, westelijke als zuidelijke richting uitbreidde.

In de schaduw van Oostende profileerde Blankenberge zich eind 19e – begin 20e eeuw als mondaine, aangename en moderne badplaats met een goed uitgebouwde hotelaccommodatie, diverse toeristische voorzieningen, een uitstekende bad- en strandinfrastructuur en vele amusementsmogelijkheden. Het oorspronkelijke vissersdorpje was enorm veranderd. De primitieve leefomstandigheden van de authentieke vissersbevolking stonden in schril contrast met deze van het toeristische cliënteel. De ruige en eenvoudige vissers werden zelfs een curiosum waaraan de toeristen zich uren konden vergapen.

Zie foto 8: Blankenbergse vissers omstreeks 1900. Bron: Kunstpatrimonium Blankenberge, KP0994.

Wapenschild

Zie foto 9: het wapenschild van Blankenberge.

Officieel erkend bij Koninklijk Decreet van 9 januari 1841.

Het wapen beeldt 3 grijze onbegroeide duinheuvels af op een zwarte ondergrond. De horizontale grijze dwarsbalk verwijst waarschijnlijk naar het wapenschild van het geslacht Van Borssele. Deze adellijke familie uit Bazel (nabij Antwerpen) bezat in de middeleeuwen heel wat gronden her en der verspreid in Zeeland en vermoedelijk ook in Blankenberge.