Ontstaansgeschiedenis

Blankenberge en Uitkerke liggen in een gebied dat is ontstaan na een complexe landschappelijke evolutie. Door het smelten van de ijskap rond 10.000 v.C. ontstond een groot zoetwatermoeras van de zee afgesloten door een duin, waarin diverse veenlagen zich opstapelden. Toen de zee bressen sloeg door deze duinengordel, evolueerde dit landschap tot een slikken- en schorrengebied dat onderhevig was aan de getijdenvorming. De vloedwerking zette vervolgens klei en zand af waardoor het landschap her en der werd opgehoopt en de eerste bewoning mogelijk werd gemaakt. Kort na het jaar 1000 n.C. begon men met de inpoldering en indijking van dit gebied. Door de aanleg van diverse dijken (de Gentele of Blankenbergse Dijk, de Dulle Weg, de Zidelinge en de eerste Evendijk) kon een groot gebied gevrijwaard worden van overstromingen. Sinds de aanleg van de Graaf Jansdijk (begin 15e eeuw) is de kustlijn nauwelijks nog veranderd.

Omstreeks 1100 n.C. wierp men zowel vanuit de Gentele als vanuit de Evendijk twee nieuwe dijken op waartussen zich enkele vissers vestigden. Deze nederzetting, gelegen tussen de Oostdijk (de huidige Hoogstraat) en de Westdijk (de huidige Weststraat) groeide later uit tot Blankenberge.

Zie foto: panorama van Blankenberge circa 1860. Hierop is duidelijk te zien hoe de stad zich heeft ontwikkeld tussen de Westdijk (de huidige Weststraat, uiterst rechts op afbeelding) en de Oostdijk (de huidige Hoogstraat, uiterst links op afbeelding). Bron: Kunstpatrimonium Blankenberge, KP1721.

Op het kruispunt van de Dulle Weg en de Gentele lag kort na 1050 n.C. een woonkern waaruit Uitkerke is ontstaan. De parochie Uitkerke behoorde tot het rechtsgebied van het Brugse Vrije en strekte zich aanvankelijk uit over Wenduine, Sint-Jan-op-den-dijk en Blankenberge. Uitkerke vormde samen met Zuienkerke één ambacht. De grenzen van dit ambacht vielen samen met de parochiegrenzen. Uitkerke en Zuienkerke vielen onder het patronaatsrecht van het Brugse Sint-Donaaskapittel, dat toen in dit gebied de belangrijkste tiendenheffer was. Vermoedelijk al in de 10e eeuw werd Zuienkerke een aparte parochie en omstreeks 1200 scheidden ook Wenduine en Sint-Jan-op-den-dijk zich als afzonderlijke parochies af van Uitkerke. De afscheiding van Blankenberge volgde in 1270. In dat jaar begunstigde gravin Margareta van Constantinopel Blankenberge met stadsrechten om zo onder meer hogere inkomsten te kunnen genereren uit de bloeiende vishandel. De heer van Uitkerke zag zijn rechtsgebied opnieuw wat slinken, maar werd hiervoor vergoed door gravin Margareta van Constantinopel.

Door deze afscheiding werden Uitkerke en Blankenberge twee afzonderlijke rechtsgebieden. Blankenberge ontwikkelde zich verder als autonome stad met een eigen schepenbank en eigen burgemeesters, terwijl de Heerlijkheid Uitkerke afhing van het bestuur van het Brugse Vrije.